Christen Zijn·Geloof·Maatschappij·Velsen Noord

Popeye de passant

Ik zit aan het water bij het Noordzee kanaal op loopafstand van mijn huis. Een meeuw pikt drie meter voor mij tussen een rotspartij en slaakt een kreetje als hij een krabbetje spot. Ondanks mijn bezwaarde hart glimlach ik vanwege de manier waarop hij ineens een stuk fanatieker verder loert tussen diezelfde stenen. Ik herken er het menselijk patroon van succes in. 

De zon gaat bijna onder achter staalfabriek Tata: een mooi gezicht stukje vervuiling waar ik vrijwillig onder woon en nu ook echt even van geniet. Ik zit hier eigenlijk alleen als ik echt even de stilte in moet omdat mijn hart onrustig is. Ik verlang naar een goed gesprek met God maar mijn gedachten gaan te snel om het echt onder woorden te brengen wat mij nou precies zo dwars zit. Ik ben te verstrikt in emoties over hoe de wereld werkt, waarom mensen doen wat ze doen en welke plek ik daar nu precies in inneem. Eigenlijk ben ik gewoon verdrietig. Lomig rek ik mij uit en ga zijlings op het gras liggen mijmeren. Verdriet is geen vijand en ook geen bondgenoot, ze is slechts een passant die eventjes naast mij zit en mee geniet van een zonsondergang.  

‘Niet schrikken hoor’, een mannenstem komt achter mij de diepe berm af, richting waterkant gelopen en pakt naast mij een vertrapt blikje bier. 
‘Wat doe je?’ vraag ik stiekem balend dat iemand mijn stille plekje heeft gevonden.
‘Vuil ruimen, mensen maken er een puinbak van. Ik doe dit elke week.’
Het valt me nu pas op dat er tussen de stenen die de grens tussen berm en kanaal vormen inderdaad stukken plastic en vuil liggen. De potige kerel raapt het op terwijl hij zegt: ‘En wat doe jij hier?’
‘Een beetje bidden, nadenken, genieten van het uitzicht…’
De man trekt een grimas.
‘Heb je die ganzen gezien met die jongen?’
Ik knik. ‘Die liepen weg op het moment dat ik hier kwam zitten.’
Hij lacht. ‘Als ik ze roep zullen ze komen. Ik ben God.’
Ook ik lach terwijl ik weer naar het uitzicht kijk, ‘Mocht je willen man, maar ik geloof dat ze naar je toe komen als jij hier elke week bent.’

De man, een ouder type die zich het beste als een ‘biker’ laat omschrijven ploft twee meter naast mij op het gras en staart ook even naar de zonsondergang. 
‘Ik ben J. maar mensen noemen mij Popeye. Hoe heet jij?’
Wetende dat mijn moment voorbij is ga ik rechtop zitten en kijk hem weer aan.
Hij heeft gespierde armen, draagt een strak shirt, oude verkleurde tatoeages op beide armen, is slank maar gedrongen en heeft een kalend hoofd. Ik lach opnieuw terwijl ik mijn naam noem. ‘Je lijkt inderdaad op Popeye!’
Hij trekt een gezicht en de gelijkenis met de spinaziemeester is bijna compleet. Ik vind het amusant worden.
‘Je mist alleen nog de pijp,’ zeg ik grinnikend. 
‘Wil je pijpen!?’ kopt hij terug.
Heb ik weer! denk ik als ik hem vragend, meer in verbazing dan dat ik zijn vraag beantwoord, strak aankijk. Gelukkig trekt Popeye op datzelfde moment een pijp uit zijn kontzak en steekt grijnzend de pijp in zijn mond om zijn imago te bevestigen.

Ik ontspan.
‘Vind je het erg als ik even naast je blijf zitten? Je hebt zo’n vriendelijke uitstraling.’
Ik haal mijn schouders op, ‘Je bent welkom als je die dubbelzinnige praat voor je houdt…’
Even zitten we in stilte. Popeye lurkt wat aan zijn pijp en ik wacht rustig af.
‘Waarom bid je?’
‘Omdat er genoeg is om met God over te praten.’
Hij fronst. ‘Zoals?’
‘Bijvoorbeeld waarom mensen zoals jij zichzelf als God zien.’
‘En wat zegt Hij?’
Ik glimlach. ‘Dat jij mij dat nu gaat vertellen.’
De vreemdeling lacht. ‘Mijn hond is twee jaar geleden voor mijn ogen doodgereden. Was mijn allessie. Vanaf dat moment besloot ik dat God niet bestond en ik het beste zelf God kon zijn.’

In het half uur dat volgt veegt Popeye meerdere malen zijn wangen droog. Hij heeft een taai leven gehad. Hij blijkt een motorrijdende macho met het imago van een pijprokende zeebonk die ten diepste meer geeft om mens en milieu dan wat men zou verwachten van zo’n figuur.  
De zon is allang en breed onder als hij opstaat, mij een kneepje in mijn schouder geeft, zijn zakje verzameld vuilnis pakt en de hoge berm oploopt. Ontspannen blijf ik zitten tot ik een kleine minuut later hoor roepen: ‘Kom kijken meid, dan zal je zien, ik ben God.’
Als ook ik boven ben lach ik. Rondom de man staan vader gans, moeder gans en alle ganzenkuikens.
‘Nog steeds geen God, maar je bent wel bijzonder.’
Als ik op de familie gans afloop lopen ze dit keer niet weg. ‘Laag blijven,’ zegt hij, ‘dan zullen ze bij je komen.’ En inderdaad, als ik buk pikt er een kuiken in mijn uitgestoken hand.
‘Jij bent ook bijzonder meiske, dieren zijn eenkenniger dan mensen wist je dat?’
Dan besluit ik dat het genoeg is.
Samen lopen we het stukje pad af richting de weg waar zijn motor staat. Hij kiept het zwerfvuil in de prullenbak en slaat zachtjes met zijn vuist op zijn borst.
‘Dankjewel Blauwoogje, ik was bedroefd maar nu niet meer.’ hij klopt nogmaals op zijn hart, ‘Dit heeft mijn hartje goed gedaan.’
Ook ik tik op mijn borst.
‘Mij ook Popeye, mij ook…’

Onderweg naar huis denk ik aan waar mijn avond begon. Het was waar en nu is het weg. Verdriet is geen vijand of bondgenoot. Verdriet vandaag, was slechts een passant, die even kwam meegenieten aan de waterkant.’

4 gedachten over “Popeye de passant

  1. Het verhaal ontroerd me, Natasja! Waarschijnlijk omdat ik gisteren ook zo’n soort verdrietig moment had met ongeveer dezelfde overwegingen. Maar wat een mooie man, zo’n ruwe bonk met een blank hart.

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s