Corona·LDH·Leger des Heils·Maatschappij·Schrijven

Het Leger des Heils in Coronamodus (deel 2)

Deel 2: Inventief en divers

Het begint een bekend gezicht te worden: het grote gele hostel waar ik sinds Corona (het is qua aanduiding al een tijdperk) twee dagen per week extra werk. Waar ik drie weken geleden het idee had dat mijn collega’s van het Leger en de samenwerkende instellingen uit blog 1: ‘het begin getackeld’, aan de voet van een berg stonden, zijn we nu een aardig eind op weg.
De toko draait.
Ik begin mijn collega’s te leren kennen, enkele van onze tijdelijke bewoners en weet de weg in dit commercieel toeristische gebouw dat zich nu voor maatschappelijke doeleinden leent.
Er zijn hier meerdere van op de hoogte…

Als we de overdracht van de vroege naar de late dienst erop hebben zitten, zitten mijn collega en ik ontspannen achter de balie die zich een maand geleden nog als receptie leende. Er is in deze korte tijd al één bewoner uit het hostel gezet. Na meerdere waarschuwingen bleef meneer op zijn (geleende hotel!) kamer roken en verbaal agressief gedrag vertonen. Gelukkig voor hem mag hij op een andere locatie opnieuw proberen zich aan de regels te houden.
Ik maak een lijstje in mijn hoofd. We zijn met drie. Rondom eten met vijf vanwege de vrijwilligers. Bovenaan mijn to do’s staat voor mij vooral wat contacten leggen. Mensen missen hun vaste begeleiders en hoewel wij er niet zijn om te begeleiden maar tijdelijke oplossing in deze crisis bieden, doet wat smalltalk de cliënten goed.
Een van mijn collega’s is de contactpunten aan het desinfecteren, de koffie en thee moet worden bijgevuld, er liggen wat schoonmaakklusjes, er is een run op de wasmachine die we pas sinds deze week kunnen gebruiken en over twee uur begint de spits omdat dan over de honderd maaltijden verwarmd en geserveerd moeten worden. Het eten gaat in shifts wat het voor ons hanteerbaar maakt, maar vooral veiliger. Afstand. Ook tijdens het eten in de ruime zaal. De meeste hebben zich er inmiddels bij neergelegd, maar eerlijk is eerlijk, ongezellig is het wel. Hoewel de meeste daar lak aan hebben en gewoon hun maten aan de andere kant van de zaal hun verhalen toeschreeuwen.

Ondertussen kijk ik door het plastic raam naar enkele cliënten die geanimeerd voor de deur een praatje maken en bij binnenkomst even op het handpompje drukken om hun handen te ontsmetten. De één tikt de ander amicaal op de schouder en beide lopen ze het trappenhuis in naar één van de drie verdiepingen die wij gebruiken voor de circa 130 cliënten. Ik zie het maar pak het niet direct. Daarbij: nu is het te laat, ze zijn al weg.
Afstand is iets waar we, naast de regels rond het eten, ook overdag op moeten letten, de 1,5 staat ook voor onze mensen en soms is het lastig om er wat van te zeggen, vooral omdat je het moet blijven zeggen. Bewoners mogen niet bij elkaar op de kamer en gebeurt dit wel dan volgt er een waarschuwing. Stiekem weten wij, zodra wij onze hielen lichten van hun gangen, ze waarschijnlijk toch weer samenscholen. Het is lastig, maar dankzij de door onszelf in te delen én dus onverwachtse schoonmaakrondes van de contactpunten lijkt het wat in te dimmen.

Ik moet even terug naar de laatste regel van de eerste alinea. Er zijn meerdere op de hoogte van de maatschappelijke doeleinden van dit hostel. Want mijn collega heeft ten volle mijn aandacht tussen mijn gemijmer van de komende werkzaamheden van deze dag.
‘Heb je het trouwens nog meegekregen van die dakloze die hier goed toeven wist?’
Ik trek mijn wenkbrauwen op, nu al geamuseerd.
‘Vertel!’
Mijn collega, die al vanaf dag één ingevlogen is vanuit zijn oorspronkelijke baan in de gevangenis lacht en gaat ervoor zitten.
‘Blijkbaar is hij ergens in het begin hier binnen komen lopen, deed alsof hij zijn kamerpas kwijt was, liet ons de deur van een kamer openen en heeft zo in ieder geval drie dagen zijn natje en droogje gehad…’
‘Serieus?!’ ik grijns, ‘Hoe zijn jullie erachter gekomen?’
‘Nou, na drie dagen begon het een beetje op te vallen, elke keer hetzelfde verhaal, pas kwijt, deur openen. En aangezien we toen bezig waren met de lijsten inventariseren leek het één van ons wel eens slim om te checken of hij eigenlijk wel op de bewonerslijst stond.’
‘Niet dus?’
Ook mijn collega lacht. ‘Hij was dapper genoeg om wel zijn naam te geven en vol te houden dat hij hier ook heen gestuurd was. Na aandringen viel hij toch door de mand, hij kwam niet van een opvang die we verdunt hebben, hij was dakloos.’
‘Hoe wist hij in hemelsnaam welk kamernummer hij elke keer door jullie moest laten openen?’
Collega haalt zijn schouders op. ‘Hij zal het wel gevraagd hebben aan cliënten, welke kamer leegstond ofzo?’
‘En wat hebben jullie met hem gedaan?’
‘Wat zou jij hebben gedaan?’ kopt mijn collega terug.
Ik denk even na, dan zeg ik: ‘Nou, gezien de omstandigheden zou ik het adres hebben opgezocht waar hij zich kan aanmelden voor de andere noodlocaties waar hij als dakloze terecht kan in deze tijd. Waarschijnlijk een sporthal.’
Een glimlach volgt, ‘Zie je, we raken als team aardig op elkaar afgesteld, dat is precies wat wij hebben gedaan.’
‘Maar niet na uiterst serieus te hebben gekeken, streng te hebben vermaand en achteraf onderling zijn inventiviteit te hebben geprezen, neem ik aan?’
‘Absoluut, dat dus…’
Enkele bewoners kijken op van ons gelach. We dimmen wat in. Zelfs al is het een serieus gevalletje van misbruik maken van de situatie, ik vind het behoorlijk geraffineerd, maar vooral inventief. Je moet er maar opkomen om als dakloze in deze tijd op te merken dat er een hostel opengaat waar een samengesteld team opnieuw het wiel aan het uitvinden is, op elkaar, de locatie, de werkzaamheden en chaos ingesteld moet raken. Het heeft hem, in zijn situatie, in ieder geval drie dagen relatieve luxe opgeleverd. Misschien wel meer. Hij weet het.

Het zegt ook wat over de inventiviteit die wij als organisaties aan de dag hebben moeten leggen en ook over de ogenschijnlijke chaos die daar mee gepaard ging. Van grote zaken tot het herbergen van meer dan honderd mensen vanuit meerdere locaties naar één, werkers vinden, inzetten en goed inroosteren, het inventariseren, ingespeeld raken op en van deze bij elkaar gegooide doelgroep, het uitleggen en handhaven van de regels tegenover mensen die acuut moesten meegaan in deze huisvesting, crisis en alles wat daarmee gepaard gaat, het op poten zetten van soepele samenwerking en tegemoetkomingen tussen hostelmedewerkers en onze branche, het verzorgen van voldoende voedsel, voorzieningen zoals wasmachines, richtlijnen en samenwerking met de GGD ontdekken, praktische dingen zoals overdrachten opzetten, communicatiemiddelen aanschaffen, overleggen plannen, instellingen activeren voor enkele (anderstalige) cliënten en financiële zaken. Maar ook ladingen aan donaties verwerken en ongetwijfeld vergeet ik één en ander op de lijst.
De uitwerking hiervan was een gevalletje zoals de creatieve dakloze man, kuchende klanten met een rokershoestje die paniek zaaien maar de volgende dag kiplekker zijn, managers van het hostel die stiekem even moeten wennen aan de nieuwe situatie én wij terecht gerust moeten stellen en bij moeten praten. Diensten waarin we zwetend eten verwarmen in een oververhitte keuken omdat we als chaotische nieuwelingen even het a-4tje betreft de airco over het hoofd zien op de deur, bewoners die klagen omdat er alleen Duitse televisie is, gewend zijn zelf te koken in hun eigen opvang of voor de zoveelste keer hun onderbroek moeten omdraaien. En ook hier vergeet ik tal van zeer snel ingekopte kinderkrampjes.

Maar zoals al gezegd: de toko draait. De explosieve krachtuiting die ik in het eerste blog noem heeft doel getroffen en stroomlijnt zijn energie nu wat. De twee coördinatoren van dit team en alle tandwieltjes daaromheen hebben het wiel draaiende gekregen. Op naar een weg vooruit.

Het einde van mijn dienst breekt aan.
Ik heb wat kunnen kletsen met bewoners, de eetshifts overleefd zonder gesmolten bakken dit keer. Behalve het wel en wee van de structuur en werkzaamheden zelf, valt er in dit blog daar niet veel meer over te schrijven. Ik kom ruimte te kort. Het was rustig, het was fijn. Ik ben blij hier deel van te zijn.
Maar het is laat. Ik ben moe. Thuiskomen lukt niet meer, het ov geen aansluiting op mijn route naar Velsen nog zo laat en daarbij: morgenochtend moet ik weer in Amsterdam zijn. Ik haal een laatste lap over de koffietafels. Een cliënt moppert omdat ik de koffie al heb weggehaald en ik grinnik.
‘Het is bijna nacht man, je gaat nu toch niet meer aan de cafeïne?’
Terwijl hij wegloopt hoor ik hem zeggen dat hij het wel had geweten als hij een eigen woning zou hebben, dan is het altijd tijd voor koffie. Ik, de koffie junk, snap het volledig.
Maar voor nu ben ik vooral blij en dankbaar dat ik uit kantoor mijn slaapspullen kan pakken, een kamer in het hostel instap en over een paar uur de morgen weer begroet voor mijn thuiszorgcliënten.

 ***
Together we are one

In het volgende blog neem ik je mee van de impact van deze situatie op cliënten en collega’s en lees je hoe we hier in de noodopvang samen het normale leven proberen te hervatten in een abnormale situatie.

 

5 gedachten over “Het Leger des Heils in Coronamodus (deel 2)

  1. Wat me vooral raakt is dat je contacten legt, omdat cliënten hun vaste begeleiders missen. Goud waard! En ja, ik moest ook lachen om het verhaal van de slimmerd die een paar dagen ‘illegaal logeerde’.

    Geliked door 1 persoon

  2. Mooi om jou corona belevenissen te lezen naast al het andere nieuws wat we elke dag te zien net te horen krijgen. Jullie doen goed werk en het is bijzonder dat het zo allemaal kan.

    Geliked door 1 persoon

  3. Ik ben aan het bijlezen hier. Je beschrijft een andere wereld voor mij. Ik ben blij dat er in oplossingen wordt gedacht en de mensen een plekje krijgen; legaal of illegaal 🙂 Leuk verhaal. Zet hem op en blijf gezond!

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s