In de hoek van de huiskamer, voor de tuindeur, staat een kerstboom. Het is nog lang geen kerst en ook niet net geweest. Het is een echte. Zijn pronkstuk. Het was één van de eerste dingen die hij aanschafte toen hij 17 jaar geleden rondom kerst zijn woning betrok.
Het is ook vergane glorie. Een oud, bruin, bijna naaldloos, dor en doods ding die de staat van verwaarlozing van de woning nauwkeurig weergeeft. Er hangen alleen nog maar een vergeten klokje en een kapotte kerstbal in.
Meneer zit stilletjes op zijn bank en ziet mij naar de boom kijken.
‘Nee.’ Zegt hij resoluut. ‘Niet mijn boom.’
Ik draai mijn blik naar mijn cliënt.
‘Je wilde beginnen bij het begin toch?’
Hij weet dat ik daarmee de kerstboom bedoel. Het begin van zijn verzamelen. In deze woning dan. Hij schokschoudert. ‘Misschien…’ Hij zucht. Ik weet dat elk begin hem zwaar zal vallen.
Het is een treffend beeld.
De kerstboom, de rest van zijn overvolle huis. Zijn afhangende schouders die schaamte vertegenwoordigen, zijn weerzin die de angst in zijn ogen laat zien; het is de moeite afstand te moeten doen van dingen die voor hem emotionele waarde hebben en in mijn ogen slechts troep zijn. Ik heb geleerd het niet zo te noemen. Spullen. Voor hem zijn het dierbare spullen.
Het feit dat er enorme schaamte overwonnen moet worden voordat voor mij de deur opengaat tekent welwillendheid. Heel goed, want de veilige leefomgeving is in gedrang. Maar ik moet voorzichtig zijn. De spullen zijn slechts een topje van de ijsberg. Daaronder liggen ontzettend ingewikkelde overtuigingen verborgen.
Ooit begon ik gewoon met ruimen, ‘poetsen en gaan’ bij deze klanten. Mijn resolute aanpak lag vooral binnen mijn eigen referentiekader: zo snel mogelijk een leefbare omgeving creëren. Inmiddels weet ik: mijn eigen normen en waarden moeten aan de kant. Onbedoeld ging ik voorbij aan het accepteren van de levensstijl van mijn klanten met hoardingproblematiek. Mijn robuuste werkwijze heeft wel eens voor dichte deuren gezorgd. Ook ben ik meermaals ziek geweest na een bezoek aan deze huizen.
Het Leger des Heils heeft nu een methodiek die gericht is op het terugwinnen van de leefomgeving waarin de cliënt zijn tempo leidend is. Inmiddels heb ik de nodige training gehad, letterlijk en figuurlijk. Omdat mensen met een verzamelstoornis over het algemeen weinig ziekte inzicht hebben is motiverende gespreksvoering een belangrijk onderdeel. Dat wil zeggen: bijdragen aan het inzicht in hun verzamelen en met zachte hand bestrijden van gevaarlijke, onhygiënische toestanden. Deze stoornis kent geen effectief bewezen behandeling en daarbij valt zij onder een chronisch progressieve aandoening, de focus ligt dus vooral op de veiligheidsnormen van een woning en de instandhouding van verbinding tussen hulpverlener en cliënt. En hier ligt een uitdaging.
De kerstboom staat op een vluchtroute.
En meneer wil op dit moment niets van mij en mijn trainingstactieken weten.
‘Ik heb hem al zo lang… Daarbij je krijgt hem nooit in één keer het huis uit.’
Hij heeft gelijk. Ik zie elke keer als we het over de kerstboom hebben zijn ademhaling omhoog schieten. Alleen het denken aan opruimen van spullen veroorzaakt al extreme stress. Ik denk hem gerust te stellen.
‘We kunnen het ook in stukjes doen…’
‘Hoe zie je dat voor je!?’ roept mijn klant verontwaardigd uit.
‘Mag ik?’ vraag ik. Hij knikt. Ik loop voorzichtig op het smalle paadje door zijn huiskamer naar de tuindeur. De boom staat in zijn bed van naalden. Als ik het oude dorre ding aanraak vallen letterlijk de laatste verdroogde naaldjes, die wonderlijk genoeg met net niet niks meer vastzaten, op de grond. Ik hoor meneer, die veel te dicht achter mij staat, zijn adem inhouden en tot overmaat van ramp…breekt er een tak als ik hem vastpak.
‘Dat bedoel je dus met stukje voor stukje…,’ zegt meneer bars en bozig. Hij lijkt eerder geshockeerd dan boos.
Kennis raast door mijn hoofd. De sterke gehechtheid, het gelijk stellen van spullen aan de identiteit, het unieke, onvervangbare van elk ding, de veiligheid van zo’n oude kerstboom in zijn kamer die met hem al 17 jaar aan seizoenen ziet, het bijna toekennen van persoonlijkheid aan dingen…
Ik kan er allemaal niets mee nu dit met een zacht ‘krakje’ op de rand van onze relatie is geland. Langzaam draai ik mij om, het takje in mijn hand.
Zonder dat ik de kans krijg iets te zeggen draait meneer zich om en beent richting keuken. In zijn straffe gang gooit hij hier en daar wat om.
‘Haal hem maar weg! Je hebt hem nu toch al verpest! Ik kan er niet meer naar kijken.’
‘Echt?!’ roep ik uit. Ik kan een gevoel van verrukking niet onderdrukken. Natuurlijk twijfel ik of ik het nu wel of niet moet doen, maar ik kom hier nu al een aantal weken ter onverrichte zaken en besluit het moment te pakken, het is een intuïtief aanvoelen dat ik wat ruimte krijg, ondanks dat het wordt gebracht als verwijt.
‘Wat afschuwelijk!’ Meneer slaat zijn handen op zijn wangen en schudt zijn hoofd. Hij heeft gelijk. Het ziet er treurig uit. Een dooie ontmantelde kerstboom in de hoek van een overvol huis, maar ik denk niet dat hij dat bedoelt. Onderop de stam zitten nog vier dikke takken die ik niet afgebroken krijg. De boom werkt op mijn lachspieren, maar ik geef ze geen ruimte.
Als hij mij uiteindelijk aankijkt sla ik mijn handen op elkaar.
‘Wat ongelofelijk dapper dat je afstand hebt kunnen doen van je boom!’
‘Zeventien lange jaren mijn metgezel…’ fluistert meneer.
‘Je hebt een mooi en moedig begin gemaakt,’ werp ik er zacht tegenaan. ‘Precies zoals je wilde.’
Hij gaat bij de boom staan en raakt hem liefdevol aan.
‘Er is ruimte…’
‘Er is bijna ruimte,’ herhaal ik.
Mijn collega doet in de week daarna wat ik niet durfde aan te kaarten, namelijk het restantje boom over de berg spullen naar buiten tillen en weggooien. De naalden liggen er nog. Innerlijk heeft meneer een overwinning geboekt al kost het hem moeite dat ik een deel van de naalden op zuig. Als dan ook de stofzuiger nog eens verstopt raakt ben ik de week erop niet welkom. Toch gaat de deur weer open.
Dat deze mensen een emotie ervaren die gelijkstaat aan rouw bij het wegdoen van hun spullen blijkt als hij bij binnenkomst gelijk zegt: ‘Ik mis nog steeds mijn boom.’
Mistroostig kijkt hij naar de lege hoek.
‘Ik ga een nieuwe kopen,’ zegt hij erachteraan.
Ik zeg niks. Ik vraag mij af of hij erover nagedacht heeft hoe hij in hemelsnaam die boom binnen moet krijgen via zijn smalle paadjes of door zijn overvolle tuin.
Ik denk aan de term ‘Sisyfus arbeid’. Een mythe over een koning die in opdracht van goden een rotsblok een heuvel op moet rollen, die eenmaal boven weer naar beneden rolt. Het is een term die staat voor onbegonnen werk.
Maar dan komt meneer in de weken erop om het overgebleven kerstklokje en de gebroken bal weg te gooien. Om het rond te maken, stamelt hij.
Klein. Kleiner. Kleinst. Ook een trainingsslogan. Een overwinning.
De hoek van de boom blijft leeg. Een soort ‘ter ere van’, de resterende naalden… die liggen er echter nog.
Mooi!
LikeLike
Heel erg mooi! En ook een beetje verdrietig.
LikeLike
Wat een worsteling voor hem, maar ook voor jou. Heel iets ken ik de moeite om weg te gooien. Maar als ik het gedaan heb voel ik mij opgelucht. Het geeft ruimte.
LikeLike
Wat een overwinning! En weer geweldig beschreven. Een geduldstraining voor jou! Ik moet denken aan de kamerden van wijlen mijn vader. Die had hij op zijn studeerkamer en het gevaarte nam de halve kamer in beslag. Hij leefde nog wel maar was veel te groot. Puntkrommend tegen het plafond. Ook buiten stond een oude kerstboom. Die is na de kerst in de tuin beland en was nog hoger dan het huis geworden. Hij nam veel licht weg maar pa kon er niet van scheiden. Om het huis beter verkoopbaar te krijgen zijn beide bomen nu weg. Een raar gevoel geeft mij dat want ze waren zowat met mijn vader vergroeid. Ik denk dat ik er nog wel een blogje aan ga wijden want ook ik ben een bomenfan. Maar dan wel van de levende exemplaren natuurlijk.
LikeLike
Leuk! Ik zie je blog tegemoet!
LikeLike