Ik kan het niet ontkennen. Er is tegenzin.
In de laatste bespreking over deze cliënt heb ik duidelijk kunnen verwoorden dat ik hem nog een kans wil geven. Ja, hij is moeilijk. Zelfs onmogelijk, maar hij heeft al zoveel mensen weggejaagd dat ik vastbesloten was daar niet ook één van te zijn. Ja. Was.
Het duurt steeds langer voordat hij de deur opent, terwijl ik weet dat hij bijna een wekker heeft staan op mijn komst. Ik wapen mij bij elke tree voor wat onvermijdelijk komen gaat. Hij staat in de overvolle bedompte hal op mij te wachten en steekt, zoals altijd, direct van wal: ‘Het vuilnis moet naar beneden.’
Ik herhaal, zoals altijd: ‘Goedemiddag meneer…’
Met een wezenloze blik staart hij mij aan.
Ik volg hem tussen de stapels rotzooi door de woonkamer in, waar precies voldoende ruimte is voor een stoel en een bankje met schimmelplekken. Ik ben precies waar ik moet wezen, bij een mens zonder helper, op een plek waar puin geruimd moet worden. En toch ben ik niet langer op mijn gemak.
Ik hou mij in. Ik tel tot tien.
Ik weet dat het komen gaat. Zijn stem wordt lager, zijn ogen flitsen van mij naar de klok en weer terug. Alsof hij aan het berekenen is, dat wat hij zeggen gaat, mij weg kan jagen. Soms denk ik ook dat hij dat gewoon het liefste wil. Dat zegt hij ook. Om er een minuut later weer op terug te komen. Ik zie wekelijks een scala aan diagnoses de revue passeren. Het is verdraaide lastig.
‘Ik kan nog steeds niet geloven dat u een kledingmaat minder hebt dan mij…’
Ik zucht. Ik kan er niks aan doen.
‘En toch is het zo,’ zeg ik nuchter. Ik kijk hem aan en wacht af.
Dit is een subtiele verlenging van ons gesprek van vorige week waarin ik bestempeld werd als zware vrouw en hij zichzelf neerzette als slanke den. Misschien onnodig om te noemen, maar dat is hij niet. Ik heb de nogal blinde belediging van mij af laten glijden en simpelweg mijn maat genoemd, wetende dat dit feit meer effect zou hebben dan een afspiegeling op zijn eigen gewicht.
Hij zucht dramatisch: ‘En toch denk ik dat u meer buik heeft dan mij… Dat gezegd hebbende bent u behoorlijk gebrekkig in uw mode.’
Mijn klant, met zijn ronde buik, paarse shirt vol gaten en zijn gele joggingbroek met zwarte knieën kijkt zo ernstig dat ik serieus moeite moet doen mijn lachen in te houden. Pret lijkt hem in verwarring te brengen. Mode ook, vermoed ik zo.
Na bijna een jaar noemt hij mij nog steeds ‘u’. En ik doe hetzelfde. Regelmatig, als hij een kort moment persoonlijk probeert te worden gebruikt hij ‘jij’, juist dan blijf ik bij ‘u’. Het is een afstand die ik graag zo wil houden.
‘Over mode gesproken, je weet dat ik het op prijs zou stellen als je een keer een rok zou dragen…’
Daar heb je het al. Weer. Ik hou me in. Ik tel tot tien. Tenminste, ik kom tot drie.
‘Sorry hoor,’ zeg ik op een toon die het liefst alle pedagogiek overboord gooit, ‘ik geloof dat ik vorige week én die keer daarvoor duidelijk ben geweest?’
‘Dus u draagt geen rok?’ herhaalt hij quasi nonchalant.
‘Voor de aller-aller-aller laatste keer: Ik draag geen rok naar mijn werk. Nu niet. Nooit niet.’
‘Maar vrouwen dragen toch rokken? En dan bent u ook nog kerkelijk…’
Nu barst ik in lachen uit. Ik moet mijzelf hieruit redden zonder te geïrriteerd te raken.
‘Ja en de paus draagt ook een rok, misschien wat voor u?’
Bevreemd kijkt hij mij aan. Ik heb hem nog nooit zien lachen.
Hij is eenzaam. In de uiterste vorm.
En hij is al zolang eenzaam en geïsoleerd dat hij er nogal onaangepast van is geworden.
Ik heb alle stadia aan emoties doorlopen bij deze man. Van empathie voor hem tot frustratie voor mij. Is het antwoord op mijn gebed: ‘Heer geef mij meer liefde!’ niet altijd gekomen in de vorm van moeilijke mensen? Mijn innerlijke criticus schreeuwt mij een falen toe. Ik weet dat ik met deze man op een einde loop. Ik geef het niet graag toe maar ik heb een ander soort grens bereikt. Voor het eerst in mijn loopbaan bij het Leger des Heils loop ik tegen een grens van mijn kunnen aan. Mijn trucs zijn op net als mijn geduld.
Ten diepste heb ik medelijden met hem. Zijn gedrag is zo contra dat het enkel nog zielig is. De psychiater heeft de behandeling gestaakt, familie wil geen contact, de buren negeren hem, maatjes van de vrijwilligersdienst stoppen ermee, de luisterlijn legt hem een belbeperking op en de zorg blijft nooit langer dan nodig. Ook ik niet.
‘En een beetje make-up dan?’
Ik ga door met het schrobben van de gootsteen.
‘Absoluut niet.’
‘En uw haar los?’
Met de druipende spons in mijn handen draai ik mij om en kijk hem aan.
‘Heeft u enig idee hoe vermoeiend dit is?’
Zijn wenkbrauwen fronsen in de stand van een kind dat wil gaan huilen, zijn schouders gaan wat hangen en prompt voel ik zijn onmacht.
‘Natasja, vind jij mij eigenlijk wel aardig?’
Het is één van de zeldzame keren dat hij mijn naam gebruikt. In combinatie met zijn ‘jij’ voelt het bijna té persoonlijk uit zijn mond. Ik gooi de spons in de gootsteen en stroop langzaam mijn handschoenen af.
‘U kunt best aardig zijn.’ En wat ik nooit eerder heb gedaan voeg ik er nu aan toe: ‘Maar soms ook niet.’
Hij tuit zijn lippen.
‘Wilt u nog wel bij mij komen dan?’
‘Wilt u nog wel dat ik kom?’ kaats ik de bal terug, terwijl de acuut verworven afstand voelbaar is.
Hij draait zich om en verdwijnt in de rotzooi naar de huiskamer.
Even is het stil.
‘Vorige week was iemand van uw collega instelling hier en die zei dat u uw werk niet goed deed. Dat u niet goed schoonmaakt.’
De weerstand groeit boven mijn inzet van afgelopen jaar uit.
‘En vertelt u dan ook dat ik praktisch gezien niets mag doen van u?’
(Dat wij slechts komen om u op de rit te houden, dat wij proberen te vermijden dat u zoals jaren eerder ontruimd wordt met alle traumatische gevolgen van dien, dat wij uw beledigingen verdragen omwille van uw eenzaamheid en sociale gedragsstoornissen, dat u het ons onmogelijk maakt iets voor u te doen! denk ik er gepikeerd achterna.)
Mijn laatste tien minuten gaan in. We zitten tegenover elkaar in de volle huiskamer waar ik geen steek gedaan krijg. Ik heb zo’n vermoeden waar hij mee af gaat sluiten. En inderdaad:
‘U heeft mij zeer gekwetst, ik vind het heel naar dat u niet bevriend met mij wil zijn…’
Ineens ben ik bekaf. Hij weet wat ik hierop te zeggen heb. Waarschijnlijk gooit hij het voor ik wegga nog even over een andere boeg en biedt hij weer eens aan mee te betalen aan een rijbewijs. Het is aandoenlijk en dieptriest tegelijk.
Een desperate schreeuw om bevestigd en aardig gevonden te worden en gelijktijdig een onvermijdelijke sprint op afwijzing.
Ik ben hem gaan zien als een uit elkaar geklapte spiegel met een weerwil het beeld weer bijeen te willen brengen. Hij staat te trappelen op zijn eigen scherven. Het doet hem zeer maar is vergeten wat bewegingsvrijheid is.
Tja… En dan.
Toegeven. Afsluiten. Ik ben volgens meneer dan ook maar een ‘simpele vrouw’. Ik kan zijn scherven niet bijeen rapen. Ik ben het zat. Het is niet zijn of mijn gewicht dat nog langer te zwaar is, evenmin mijn erkende en zijn blinde gebrek aan mode dat hier misplaatst is. En die rok, die ben ik spuug maar dan ook spuugzat.
Hij staat te kijken, ik voel zijn eenzame blik.
Ik hou mij in. Ik tel tot tien.
Dan ben ik de hoek om.
Ik gooi mijn haar los. Het voelt als een bevrijding.
Triest voor beide
LikeLike
Wat jammer dat ik jouw blog niet eerder heb ontdekt! Maar vanaf nu ga ik je volgen en vast ook nog wel wat teruglezen.
En wat deze blog betreft, ik heb bewondering voor je geduld.
LikeLike
Dankjewel! Dat geldt andersom ook, zo uit je korte bio zie ik dat we al wat raakvlakken hebben! Ik duik van de week ook even in je blogs! Dank voor het volgen.
LikeLike
Best veel raakvlakken ja. Leuk!
LikeLike
Ik heb het verhaal met spanning gelezen. Bij sommige mensen lukt het gewoon niet. Deze man zit zichzelf in de weg en zuigt jou energie weg. Dat is inderdaad triest. Maar het moet ook voor jou te doen zijn. Ik herken overigens het gevoel van irritatie en onmacht. Gelukkig heb je ook andere ervaringen.
LikeLike
Dankje Rinske! Je hebt helemaal gelijk, op alle vlakken!
LikeLike
Dit verhaal heb ik gemist. Gelukkig nu ontdekt. Pff wat een portret! Ik begrijp dat dit een aanslag is op je geduld. Ergens houdt het op. Ik denk dat sommige mensen niet te helpen zijn, al schrijf ik dit met schroom omdat ik wil dat dat niet zo is..
LikeLike