Er zit een rond raampje in de deur. De gang is donker. Ik hoor gestommel en dan ineens zie ik een witte rij tanden voor het raampje. Geen ogen, geen gezicht, alleen tanden, die net onder de bovenkant van het raampje zichtbaar zijn.
Als de deur opengaat kijk ik op tegen een enorme negroïde man die zowel in grootte als omvang gigantisch is. Zijn tanden zijn zo wit als sneeuw. Ik schrik een beetje van hem. Deze man kan ik met geen enkele mogelijkheid de baas, schiet er door mijn gedachten. Ik volg hem zijn donkere woning in en merk onbewust dat ik serieus gespannen ben. Waarom zegt hij niets?
Als ik in de woonkamer sta laat de man zich op de kreunende bank vallen en kijkt mij zonder te lachen ineens recht aan.
‘Ik ben schizofreen…’ is het eerste wat hij zegt.
Ik ontspan ter plekke. Niets wat ik niet aankan.
‘Tjonge, dat zal niet meevallen,’ zeg ik nuchter.
Hij schudt zijn hoofd en begint dan weer te lachen.
‘Ik krijg spuiten en moet pillen slikken, maar ik ben positief ingesteld. Het zou helpen als de wereld wat meer de Bijbel zou lezen want dan worden mensen misschien een beetje liever voor elkaar, maar ach, ik werk en ik kan mijn eigen eten koken. Mijn bed moet opgemaakt worden, de keuken moet gepoetst en ik laat zien waar de stofzuiger staat. Wil je thee?’
Ik grinnik om de schakelingen in zijn zinnen en bedank voor de thee.
‘Misschien later, als ik wat gedaan heb.’ Ik ga meneer natuurlijk niet vertellen dat ik altijd eerst de keuken inspecteer voordat ik wat te drinken aanneem.
Meneer kan inderdaad koken en zijn keuken geniet mee. Ik bedank nogmaals voor de ‘verse’ thee die hij opwarmt in een braadpan die beslagen is met een paar centimeter kalk. Als ik mij door het werk in de keuken geworsteld heb, die er eerlijk gezegd niet veel schoner op is geworden, ga ik tegenover mijn klant zitten.
Gedurende mijn keukenklusjes heeft zijn mond niet stilgestaan en ik heb maar met een half oor geluisterd. Niet omdat ik het niet interessant vind om te weten wat er door mijn klanten heengaat maar omdat ik het gewoonweg niet kon volgen.
Ook nu is het nauwelijks bij te houden waar hij in gedachten allemaal heen springt maar dankzij warme spreken over zijn geliefde Suriname, zijn ontzag voor God, zijn werk in het groen en zijn benauwde familiebanden kan ik al snel concluderen dat ik hier te maken heb met een GVR. Een Grote Vriendelijke Reus. Ondanks dat hij slachtoffer is van een ingewikkelde geestesziekte komt het op mij niet over alsof hij zichzelf ook als slachtoffer of als ziek ziet, hoewel hij van de hak op de tak verhaalt dat hij zich staande moet houden in een wereld die hij een nare plek vindt: vol onrechtvaardigheid, gemene politiek, vreselijke wereldrampen en onoverkomelijke problemen voor iemand als hij. Maar hij houdt zich inderdaad keurig staande. Hij kan koken en hij werkt. Erg belangrijk als je alleen bent. En hij gelooft in een God die verdrietig is over al het leed op de wereld maar straks in de hemel alles goed zal maken. Het is duidelijk dat dit erg belangrijk is voor deze GVR. Ik kan niet anders dan met hem instemmen en luister tot ik er geen wijs meer uit word.
Ik moet nog één stukje stofzuigen voordat mijn missie erop zit. Af en toe reageer ik op zijn eindeloze gebabbel met een ‘och’, ‘ach’, ‘oh ja’, ‘nou zeg’, ‘jazeker’ en ‘nee maar!’ en dat is genoeg. Als ik buk om de stofzuiger uit te zetten zegt de GVR ineens: ‘Sta eens stil.’
Ik kom overeind en kijk hem vragend aan.
‘Wat heb jij op je armen?’
Met een genadeloze ruk ben ik uit mijn comfortzone, mede omdat er een kraakheldere schok in zijn vraag besloten ligt.
‘Och,’ stamel ik en steek, alsof ik het zelf nog moet bekijken, mijn arm naar voren, ‘ik heb mijzelf jarenlang gesneden…’
Een enorme bruine hand omsluit mijn pols en trekt zachtjes mijn arm naar zich toe. Ik moet noodgedwongen een stapje vooruit doen.
Ik hou er niet van als klanten mij aanraken.
En dan moet ik erbij zeggen: ik vind het ronduit verschrikkelijk als mensen, wie dan ook, zonder vragen mijn gehavende armen aanraken. Mijn hart slaat een slag over. Mijn mond voelt droog en zonder dat ik er reden toe heb voel ik mij enorm in de hoek gedrukt.
Ik ben, als zorgverlener, ontiegelijk kwetsbaar op dit moment en ik vind het verschrikkelijk.
Voor ik wat kan zeggen of mijn arm terug kan trekken aait hij met zijn andere uitvergrootte hand heel zachtjes over mijn littekens. Hij doet het zo zachtjes en voorzichtig dat het lijkt alsof hij bang is mij er pijn mee te doen. Hij zucht. In de twee seconden dat hij dit doet vloeit er een golf van warmte door mij heen waar ik een beetje van in de war raak.
Het is bewogenheid die dwars door mijn grenzen beukt.
Hij laat los. Onmiddellijk doe ik twee stappen naar achter.
‘Meisje…’ zegt hij zachtjes. ‘Jij moet je blanke huidje respecteren. Net zoals jij mijn zwarte huid respecteert. Dat mag je nooit, maar dan ook nooit meer doen. Begrepen?’
De empathie van zijn aanraking, de zorg in zijn stem zijn zo intiem dat ik kippenvel krijg.
Ik knik gelaten.
‘Waarom?’ vraagt hij rustig.
Ik zucht. Ondanks de vele jaren dat ik met littekens loop, went de waaromvraag nooit. En ook kan ik het maar moeilijk kaderen omdat de vriendelijke reus voor het eerst helder op mij overkomt. Een simpel ‘ik wil er niet over praten’ voelt in mijn werk als onterecht. Mensen delen hun hele leven met mij, dus vind ik dat ik na zo een vraag als dit, die zelden tot nooit komt, toch een soort van verklaring moet geven. Maar ik heb tijd nodig. Al is het maar heel even.
‘Ik zet de stofzuiger even weg en dan ga ik even zitten, oké?’
De waaromvraag is niet beantwoord. En hoewel ik mijn verleden en het openlijk lopen met mijn littekens niet schuw ben ik daar blij om. Er zijn zoveel jaren van herstel over mijn wonden gegaan dat ik zonder oordeel heb kunnen luisteren naar een bijzonder samenhangend verhaal over een snee in de voet van zijn zus, wachtend of hij het moment misschien toch zou pakken. Misschien werd het hem ergens ook wel te intiem.
Toch heb ik geen seconde getwijfeld aan de integriteit van zijn vraag, waarin de ruimte voor een antwoord wegbleef.
Soms is een momentopname alles wat we nodig hebben.
Want nog steeds word ik warm als ik eraan denk.
Ik ben vertederd door de GVR.
En ondanks dat het helemaal niet nodig is, vindt er opnieuw genezing plaats in mijn hart.
Wat moooi
LikeLike
Een mooi beschreven stukje.
LikeLike
Ontroerend. Wat mooi als je in je werk (vol liefde gedaan) zoveel liefde mag terugkrijgen in een aai over je littekens en een vraag waar geen antwoord op nodig is.
LikeLike