‘Eten, eten!’
Onaangekondigd loopt ze met deze woorden ons terrein op. Twee jonge tieners volgen. Nelly heet ze. Nelly is een kleine zigeuner die er vies en onverzorgd uitziet. De meiden die achter haar staan dragen geschaafde kleding, slippers waar amper een zool onder zit en slaan hun ogen neer als ik ze aankijk. Nelly niet. Ze gaat met haar armen in haar zij tegenover Manlief en mij staan en herhaald in het Roemeens op een dwingende toon dat ze eten wil.
‘Werken,’ zegt Manlief nuchter in het weinige Roemeens dat hij spreekt.
Even kijkt Nelly ons verbouwereerd aan, alsof ze had verwacht dat het makkelijker zou gaan.
‘Werken?’ vraagt ze iets minder zeker van haar zaak.
‘Jullie kunnen werken voor geld en eten,’ zeg ik terwijl ik een stap naar voren doe en glimlach om de tieners op hun gemak te stellen. Ik merk dat het niet van harte is maar Nelly stemt toe.
We hebben ons lesje geleerd in de loop der tijd. Jarenlang hebben Manlief en ik hulpgoederen naar Roemenie gebracht om ze direct te verdelen onder de armen. Omdat dit vaak met een volle vracht niet te doen was vanwege de hysterie die er in een dorp ontstaat,- zie graaien, grijpen en zelfs vechten onderling-, schakelden we kerken in als tussenstations. De kerken verdeelden de goederen over de armen. Al snel bleek dat er heel wat goederen bleven hangen bij de kringen die helaas ten prooi vielen aan hebzucht. Lang niet alles kwam meer op de plek van de minderbedeelden terecht.
Na een zoektocht van ‘hoe nu verder’ kochten we een pand. We slaan de hulpgoederen op, selecteren ze met zorg en verspreiden ze daar waar wij de nood tegenkomen. Ook liepen we tegen het probleem aan dat mensen alleen nog maar bij ons kwamen om hun handje op te houden. We werden bekend in het dorp waar we werken. Te pas en te onpas werd er alleen nog maar gebedeld en werden we bedwelmd door de hartsverscheurende verhalen en nood. Dat moest anders. Nu we een eigen pand hebben, plannen voor een camping, een tweedehands winkel en genoeg te doen besloten we economisch bij te dragen. Mensen die voor hulp komen krijgen werk aangeboden. Ze ontvangen voor Roemeense standaarden een flinke dagvergoeding, krijgen wat hulpgoederen, ontdekken wat eigenwaarde is en we leren de mens met het verhaal kennen door het contact wat we maken. We hebben een goed concept ontwikkeld. Het werkt. Ons terrein en missie bouwen we samen met de mensen en iedereen voelt zich er goed bij. Al moeten mensen zoals Nelly even wennen aan het feit dat een handje ophouden nu ook een handje uit de mouwen betekent. Maar dat is niet erg. Meestal boeken we succes. Soms vertrekken de zigeuners boos en verontwaardigd om een dag later terug te komen. Veel vaker werken ze hard, zien we talenten ontwikkelen en delen we hun voldoening aan het einde van een zware werkdag van bouwen, klussen en een hoop plezier.
Als we pauze hebben en ik de tafel gedekt heb smeer ik bewust de eerste boterhammen. Ook hierin heb ik mijn lesje geleerd. Als ik even niet oplet pakt Nelly haar tweede boterham en zoals verwacht smeert ze een kwart van het kuipje boter op haar brood en kiepert ze voor vijf broodjes jam op haar bord. Ik voel irritatie opkomen zonder dat ik er iets aan kan doen. Ik vind deze gewoonte van onze werkers al jarenlang ronduit irritant omdat er aan tafel op deze manier ook geen rekening wordt gehouden met de andere mensen die nog wat beleg willen. Manlief kijkt me aan en glimlacht. Hij is hier zoveel relaxter in.
‘Laat ze maar Tas, zo vaak zullen ze geen beleg eten…’
Ik knik maar kan het niet laten bij een volgende ronde twee plakjes salami aan te geven in plaats van de vijf die ze willen pakken. Nelly kijkt mij beledigd aan. Zoetjes lach ik terug.
Ik weet meer van onze vrouwelijke medewerker dan ze denkt. Ik weet dat ze niet geliefd is in het dorp omdat ze bekend staat om haar manipulatie, ruwe omgang met haar kinderen en dat de Roemenen om meerdere redenen niet graag met haar willen werken. Ik kan zowel Nelly als de Roemenen niets kwalijk nemen. Haar armoede en de hardheid van haar leven hebben haar gemaakt zoals ze is. Dat ze daardoor een onaantrekkelijke persoonlijkheid is, is eerlijk gezegd ook van haar af te lezen. Haar gezicht staat stug, haar woorden snijden of zijn overdramatisch bij alles wat ze zegt en haar glimlach is onoprecht. Ze is niet de eerste en enige gipsy met deze omschrijving. God maakt dat we juist deze mensen lief kunnen hebben, al kost mij dat soms wat moeite.
Nelly begint te praten terwijl ze op haar dochter en het andere tienermeisje wijst. Haar dochter is één van de vijf kinderen en Malina heeft zich bij haar gezin aangesloten. Als ik vraag waarom buigt het meisje haar hoofd. Haar ouders zijn dood. Ze is als enigst kind achtergelaten in het dorp en Nelly heeft zich over haar ontfermd. De uitbundige wijze waarop dit leed kenbaar wordt gemaakt doet wat oneerbiedig aan maar wie ben ik om aan het verhaal te twijfelen.
Ik ben geraakt en voel me schuldig over mijn eerdere irritatie. Wij zijn niet rijk, maar hebben het oh zo goed. Ook ik ben niet fortuinlijk opgegroeid maar had ik in Roemenie gewoond dan had ik er waarschijnlijk net zo bijgezeten als Malina. Ik pers mijn lippen op elkaar en knik goedkeurend naar Nelly. Het zal een heel offer zijn om een extra mond te moeten voeden. Misschien is ze toch niet zo verknipt als men doet overkomen. Ik besluit dan ook ter plekke de verhalen met een korrel zout te nemen en denk aan wat Jezus doe doen: Hij zou haar ronduit accepteren. Door het leven getekend ratje of lieverdje.
Als de lunch bijna afgelopen is gaat Elisabeth bij ons zitten. Elisabeth is onze Roemeense werkneemster die voor ons de tweedehands winkel in het dorp draait zodat we zelfvoorzienend kunnen worden in onze reizen. Het is een warme, hardwerkende, intelligente vrouw die ook haar portie armoede kent maar als een van de weinige Roemenen de zigeuner communitie met raad en daad bijstaat. Als ze zit vindt er een uitwisseling plaatst tussen haar en Nelly die ik even niet kan plaatsen. Al snel staan Nelly en de meiden op en gaan verder met het onkruid wiedden.
‘Malina wil een pop,’ zegt Manlief tegen Elisabeth, ‘kan jij die voor ons zoeken in de loods?’
‘Een pop?’ ze trekt haar wenkbrauwen verbaasd op en kijkt ons vragend aan alsof we iets heel raars hebben gezegd.
‘Ik denk dat ze iets wil om zich geborgen te voelen,’ zeg ik zacht.
Elisabeth wuift met haar handen. Er volgt een woordenstroom waar ik met mijn Roemeens nog maar net een touw aan vast kan knopen. Ik ben geschokt. Malina is elf jaar, heeft een vriendje en is zelfs al seksueel actief. Waarom zou ze een pop willen hebben? Dat ze met het leventje dat ze leidt noodgedwongen een volwassen wereld in geslingerd is waarin de zigeunercultuur niet echt meewerkt kan ik niet onder woorden brengen in het Roemeens. Ik vertaal naar het Nederlands wat Elisabeth mij gezegd heeft en Manlief snuift.
‘Dat is vreselijk en daar kan ik niets aan doen. Maar dat meisje heeft geen ouders en wil een pop. Die krijgt zij.’
Elisabeth wordt hoogrood. Malina haar ouders zijn springlevend. Ze heeft broers en zussen en hoewel ze straatarm zijn blijkt van de rest van het verhaal niets waar.
Ik ben boos op Nelly. Manlief zegt niets. Elisabeth mort. Maar Malina krijgt haar pop. De gedachte dat dit straks één van de zoveelste zwangere gipsy tieners met het verlangen naar een pop is maakt mij eigenlijk een beetje misselijk.
Een dag later komt Nelly terug. Ze staat veelste vroeg voor de poort en heeft een handjevol vrouwen meegenomen. Malina is nergens te bekennen. Ariana is één van deze vrouwen. Een trouwe medewerkster. Ze loopt halverwege de dertig, is graatmager, heeft zwarte tanden, stoffig haar, verweerde handen en heeft noodgedwongen alle zes haar baby’s weg moeten geven aan de Roemeense bevolking. Ze stinkt verschrikkelijk en met ingehouden adem knuffel ik haar. Als ik voorzichtig aangeef dat ze mag douchen zodat ik haar kleding kan wassen proclameert ze luidkeels dat ze schoon is. Ik grinnik en zucht. Of ze ruikt het zelf niet meer of ze schaamt zich. Ik laat het erbij, al ruik ik haar zodra ze ook maar op een paar meter afstand van mij is. Ik mag haar graag. Ze werkt hard en heeft iets zachtaardigs wat ik bij de andere vrouwen niet kan ontdekken.
Als we tegen de middag de trailer besluiten uit te gaan laden slaat de sfeer om. En ik snap het. Honderden zakken kleding gaan door de handen van de vrouwen. Zakken verdwijnen naar de zijkant van de loods, smekende ogen worden opgezet, bedelende monden gaan open.
Manlief legt uit dat ze echt absoluut krijgen wat nodig is maar dat het voor nu belangrijk is dat ze zich leren beheersen. Het is een kwestie van vertrouwen. Wij zien de nood en komen daar aan tegemoet, maar voor nu moet het spul uitgeladen worden zonder graaiende handen.
Ze luisteren niet. De hele middag worden er zakken opengescheurd. Na meerdere waarschuwingen is het klaar. De trailer is leeg en het moment van salaris uitbetalen is gekomen. Iedere vrouw heeft zich tegoed gedaan aan de hulpgoederen en willen zonder schaamte met grote zakken kleding vertrekken. Iedere vrouw behalve Ariana. Hoewel zij nog armer is dan de rest staat zij ongelukkig te kijken naar het bijna hebzuchtige gedrag van haar dorpsgenoten. Ik heb met haar te doen maar weet ook dat zij als voorbeeld gesteld gaat worden voor de rest. Zij zal met net ietsje meer vertrekken. Het klinkt harteloos en ik ben eerlijk: ik vind het moeilijk zo strikt te handelen waarbij het lijkt alsof ik hun oprechte armoede negeer. Maar opnieuw staan we ze streng te woord. Dit is niet de bedoeling. Ze kunnen niet voor ons werken als ze bij elke zak zichzelf rijk rekenen en aan het plunderen staan zonder erop te vertrouwen dat wij ze goed zullen behandelen. Ze worden boos. Nelly lijkt het voortouw te nemen. Manlief geeft aan dat hij een klein deel van hun salaris inhoudt als ze de kleding niet teruggeven en het aan ons overlaten wat wij selecteren. Het klinkt harteloos maar het gaat om het principe. Ze worden woest en slaan onze woorden in de wind. Die hulpgoederen zijn van hun. Dat hebben ze samen besloten. Met een paar euro minder maar zichzelf rijk gerekend aan kleding vertrekt de stoet terug naar hun armzalige kant van het dorp. We laten ze gaan.
Ze weten dat ze deze reis niet meer terug hoeven te komen. Ook hier gaat het om grenzen trekken. Onze grenzen.
Maar… God is een God van vele kansen. We geven de dames een tijdje om na te denken over hun gedrag en op hoop van zegen hebben ze het volgende keer begrepen. De ervaring leert dat de boodschap wel binnen komt als ze dorpsgenoten aan het eind van de dag terug zien komen met een voltallig dagloon én de benodigde hulgoederen zonder daarvoor te hebben hoeven stelen. Want eigenlijk is dat precies wat ze doen. Het is een totaal gebrek aan respect. En ik weet het: het is hoe ze geleerd hebben te overleven. Maar ik weet dat het anders kan. Ik weet dat het anders zou moeten: juist deze houding zorgt ervoor dat ze plaatselijke bevolking hen geen werk aanbiedt, dat ze blijven hangen in het leven dat ze leiden. Het is bijna hoogmoedig, maar een onderdeel van onze missie: juist hierin willen wij verandering brengen. Een voorbeeld zijn. Soms met voor de Westerse wereld harde maatregelen. Die ook ik moeilijk vind. Want tja… Zou ik anders zijn in hun positie?
We doen fantastisch werk, bevredigend, bemoedigend, lonend. Niet slechts een druppel op de gloeiende plaat. Ik heb te weinig ruimte om erover uit te wijden, maar stel je voor dat je dit voor je deur hebt staan: een jongen van 25. Meerdere kids. De hele dag werkt hij zich uit de naad en hij huilt voortdurend. Dan blijkt dat hij zo immens dankbaar is. En wanhopig. Vooral wanhopig. Al drie dagen kan hij zijn kinderen niet te eten geven. Dan ben je niet slechts een druppeltje. Dan mag je een stroom zijn. Een stroom van zegen. Dan geef je wat je hebt en soms zelfs meer omdat we weten dat de wet van wederkerigheid van God ALTIJD in werking treedt als je gehoor geeft aan zijn missie om de armen bij te staan. Ik zeg het opnieuw, ik persoonlijk vind het soms bere zwaar. Met name als je hard op moet treden of om de tuin geleidt blijkt te zijn. En het verdriet en de machteloosheid waar je soms mee geconfronteerd wordt is vreselijk. Soms zou ik ervan weg willen lopen, mij gelukkig wanen in mijn Nederlandse leventje en zie ik zelfs tegen een reis op. Maar toen bij thuiskomst een vriendin aan mij vroeg, na het spuien van mijn persoonlijke frustraties en worstelingen over het zendingswerk: Zie jij jezelf dit nu je leven lang doen?
Dan kan ik niets anders dan volmondig JA zeggen. Ja. Absoluut.
Nelly’s erbij inbegrepen.
Natasja, wat een mooi en eerlijk stukje heb je geschreven. Blij een kijkje te hebben genomen in jullie ‘keuken’. Mooi dat dit soort dingen gedaan worden.
LikeLike
Dankje! Ik lees jouw stukjes ook elke keer, hoop dat je je beter gaat voelen en top met de kleine stappen die je zet. Veel liefs en zegen!!
LikeLike
Dank je wel
LikeLike
Onder de indruk…kan niet anders zeggen. Goddank weet je waar je het voor doet. Voor die mensen ja, maar meer nog voor Hem die jou/jullie weet te inspireren en telkens de kracht geeft om hiermee door te gaan. Zijn zegen gewenst.
LikeLike
Thanks! Het is inderdaad voor Hem! Jij ook veel zegen!
LikeLike