Met gepaste afschuw loop ik achter hem aan de trap op.
Mijn blik strak gericht op het blauwe loskomende zeil van de treden.
Berend doet dat met een reden, dat naaktlopen. Berend heeft de tik, of beter gezegd fobie niet te kunnen poepen als hij kleren aanheeft.
Ik heb al tientallen keren gevraagd of hij zich aan wil kleden. Hij doet het niet. Of loopt dan met een handdoek voor zijn kruis rond. Het is een verdraaid lastige situatie, misschien wel omdat er niets seksueels lijkt te zitten aan zijn gedrag.
En omdat meneer zijn ziektebeeld en zelfkennis gegrond lijkt, want om klokslag half 10 moet meneer poepen en is de resterende twee uur van mijn tijd bezig met zich wassen en aankleden. Dit in een neurotische staat waarin hij ruzie met zichzelf maakt en soms vloekt. Hij valt mij niet lastig, gaat mij zelfs uit de weg in zijn kleine woning. Lijkt vooral met zichzelf van doen.
Ik vind de ranke, zenuwachtige, maar bovenal naakte man zielig. Daarom houd ook ik vast aan de lange adem omtrent zijn eigenlijk ontoelaatbare intiem etaleren. Gewoon omdat ik Berend zielig vind.
Het is een prima vent, ik kan ook nog best een gesprek met Berend voeren.
Maar het contact loop wat stroef, omdat ik hem elke week tóch weer vraag zich aan te kleden. Het geeft een gespannen werksfeer, waarin meneer onrustig door zijn woning loopt en ongenaakbaar is als het gaat om zich vóór de zorg aan te kleden.
Zijn angst niet te kunnen poepen (met kleren aan) is groter dan dat het hem een zorg is wat wij nou eigenlijk vinden van die constante blootstelling.
Toch zeg ik het, ook vandaag, opnieuw: ‘Berend, je weet het hé?’
Berend pakt zijn kleren bijeen, verdwijnt naar de keuken en vloekt.
De week erop kan ik aan het ranke, blanke postuur dat achter het mat glas van de voordeur opdoemt, zien dat mijn vraag van de weken ervoor wederom vervlogen is. Berend is wéér naakt.
Dit keer besluit ik op te treden.
Maar Berend gooit de deur van het slot en keert direct terug de trap op. Hij weet het. Ik zie aan zijn hele houding. Het is het defensieve en offensieve van zijn ziektebeeld tegelijk.
Ik zie dat hij inwendig in groot conflict verkeert en weer kan ik het niet over mijn hart verkrijgen aan te geven dat nu echt de maat vol is. Maar dat is hij ineens zeer zeker wel.
Want mijn klant draait zich om als wij eenmaal in de huiskamer staan en wijst tussen zijn benen.
‘Wil je misschien even met hem spelen?’
Zijn opmerking komt zo compleet uit de lucht gevallen dat ik primair reageer. Ik word vreselijk boos. Ik grijp de handdoek van de bankleuning en smijt die zijn kant op. Ik zeg duidelijk en hard: Idioot, jij kleed je NU aan.
Berend schrikt en krimpt in elkaar. Ineens is het weer dat zielige kleine mannetje. Ik kalmeer direct en voel toch medelijden, maar niet voldoende om te blijven.
‘Volgende week kom ik terug.’ En besluit te gaan.
Ik loop zo rustig als mijn bonkende hart het toestaat de trap af en sluit de deur weer achter mij. Ik overweeg of ik hier een melding van moet maken. Als dit mij de hele dag dwars blijft zitten doe ik het toch. Ik bel de thuisbegeleidster en blijk echt niet de enige te zijn die Berend zijn neiging tot openheid een groot probleem vind.
Ziek of niet. Berend gaat grenzen over. En we moeten dat aanpakken wil de zorg moeten stoppen om zijn vrijpostige gedrag.
De keer erop is mijn klant dan ook aangekleed.
Hij klaagt dat hij niet kan poepen en is bang dat hij daaraan doodgaat.
Dat de victorie op mijn geklede cliënt niet zo voelt als gehoopt is mijn probleem, maar Berend ziet er wel gelijk een stuk normaler uit.
En ik vind hem voor het eerst niet zielig meer.