‘Zo kan ik toch niet schoonmaken’ , denk ik mopperend.
Ik durf het niet hardop te zeggen. Ik baal als ik kijk naar wat er voor mij ligt op deze zomerdag. Stiekem weet ik dat mijn norse houding een beetje te wensen overlaat, maar mijn klant doet alsof z’n neus bloedt en loopt de keuken uit. Met voor mij: een verstopte gootsteen in een keuken waar je niet vrijwillig binnenstapt, tenzij je van bedorven voedsel houdt.
De gootsteen tot aan de nok gevuld met afwas en veel etensresten. En olie. Nog veel meer olie. Meneer is duidelijk fan van koken en dat kan ik alleen maar aanmoedigen. ‘Maar kom op’, denk ik, ‘dit kan toch niet?’ Geen schoonmaakmiddel voor handen, alles te vies voor woorden.
Ik zucht even op de lange adem die het Leger heeft met dit soort mensen.
Het zijn momenten dat ik baal van de soms niet te motiveren klanten, wat daar dan ook de oorzaak van is. En bij deze man is het een kwestie van niet kunnen, maar ook niet willen. Prima, denk ik dan toch maar: ik heb voor dit werk gekozen en daarbij ook voor de vreemde koppen die er soms opzitten. Maar dit soort keukens doen mij niet jubelen van vreugde.
Ik voel medelijden. Met mijzelf dit keer.
Want meneer is ook nog eens niet sociaal. Eigenlijk zelfs een beetje asociaal. Mijn eindberekening: een eigenlijk onwerkbare situatie, waar ik toch mijn mouwen voor opstroop.
Stiekem heb ik mazzel. Ik ken deze heer slechts uit verhalen en kom nu ter inval voor zijn vaste huishoudelijk medewerker. Ik heb acuut extra bewondering voor mijn collega. Treft zij dit elke week?!
En meneer zelf… Eerlijk is eerlijk: ik zou hem niet avonds tegen willen komen en ben blij dat meneer niet op mijn zwoegende gezelschap zit te wachten en zich in een andere kamer ophoudt. Ik besluit puur uit noodzaak mijn aandacht op de keuken te richten en de rest van het huis te laten voor wat het is.
Allereerst zet ik deuren en ramen open. Meneer stookt, in de zomer, dertig graden en heeft kennelijk een afkeer tegen frisse lucht. Ik ben klam en zweterig, nu al. Omdat de afvoer in de badkamer er net zo aan toe is als in de keuken: volledig verstopt, weet ik dat daar eerst iets aan moet gebeuren wil ik überhaupt iets kunnen doen. Ik moet dan ook de afwas uit de gootsteen op de grond zetten en schraap twee handen etensresten richting vuilnisbak. Dan duik ik in het keukenkastje om die zwanenhals en inhoud te nekken.
-En zo kwam men aan de uitspraak: ‘iemand moet het vuile werk doen.’
Ik weet nu al dat het openbaar vervoer straks een ramp wordt. Mijn knieën zijn vet en ik stink nu al naar.. Tja… Hoe je een ‘moisty’ lucht ook omschrijft.
Mijn missie ontstoppen gaat goed. De emmer paraat. Dit doen we even! Ik moet het laatste geschroefde deel nog losdraaien, als ik voel hoe er een enorme druk op het deel komt dat ik vasthoudt.
Ik zie de hardplastic hals in soort van slow motion losschieten. Restanten rijst, zure melk, iets wat ruikt naar vis en olie, heel veel olie, gutst over mij heen.
Het mengsel zit op mijn kleren.
Het zit op mijn handen.
En het druipt van mijn gezicht.
Eigenlijk zit er overal. Ik kokhals.
Geen schone of zelfs maar een vieze droge theedoek te vinden. Op balkon hap ik naar adem en bedenk mij serieus: Wat nu? Meneer staat ineens in de keuken, opgeschrikt door mijn verbale ontzetting. Hij bekijkt mij en de chaos van top tot vettige teen, gromt bozig onverstaanbare onvrede en draait zich om. De keuken uit. Zijn kamer weer in. Ik ben niet vaak gekrenkt. Maar nu wel. Zelf nú ook boos, zet ik de heet water kraan aan, het water klettert in de emmer in het kastje terwijl ik mijn armen en gezicht was, die ik afdroog met mijn onderhemdje.
Ik besef mij dat ik tegen een volgend probleem loop: Ik kan nergens mijn water kwijt en de vloer is vies en nat.
Dan word ik uiteindelijk toch een beetje overvallen door de humoristische tragiek van dit verhaal en gooi de emmer leeg over het balkon.
Huppa, lekker ongegeneerd.
Twee en half uur later is de afwas alles behalve vetvrij weggewerkt, de keuken ‘droog en schoon’ en heb ik één schuursponsje en een vieze dweil moeten gebruiken voor alles wat ik doen moest. Ik voel mij dan ook verlost als ik naar buiten loop. Van de olie, de geur én van deze klant. Vrij en op weg naar het verlangen van een douche!
Als ik de vergadering erop mijn zachtmoedige collega aanspreek met de vraag hoe het bij meneer gaat, zucht ze een beetje deemoedig.
‘De gootsteen is verstopt… Zo kan ik mijn werk toch niet doen.’
Bemoedigend klop ik op haar schouder. We hebben allemaal wel zo’n klant in ons pakket. Grinnikend zeg ik: ‘Het kan altijd erger, we hoorden net dat je ook met één seconde lijm aan een klant vast kan zitten…’
Ik heb oprecht met haar te doen, net zoals met die collega die met haar vingertopjes én de vingertopjes van een cliënt vastzat aan een balletje dat op een koordje moest.
Balletjes met lijm en paniek, keukens vol olie en viezigheid.
Ik glimlach. Stiekem, heel stiekem denk: liever zij dan ik.