‘Jij hebt handdoeken van mij gestolen.’
Ik ben perplex en weet niets te zeggen. Het is vroeg.
Eén van mijn beschadigdste vrouwelijke klanten opent acuut de aanval.
Een aanval waarvan ik nu al weet dat het een uitdaging wordt deze terug te dringen tot één van haar waanvoorstellingen. Ik heb het bij deze tante namelijk tegen méér dan 1 op te nemen. Maar ik kom hier al even, dus zucht en schraap wat extra geduld bij elkaar: ‘Ik pleit onschuldig, maar brand los. Ik luister.’
Mevrouw Dana is een stevige kettingrookster waarvan ik niet langer twijfel dat ze meerdere persoonlijkheden heeft. Soms lijdt ze aan betrekkingswanen. Ik heb het als handdoekendief dan ook direct op haar voorzien. Het idee tot huishoudelijke hulp heeft bij mevrouw Dana lang in de week gestaan. Mijn collega thuisbegeleider stipte steeds weer aan hoe fijn het zou zijn als een huishoudelijk medewerkster weer licht door de nicotineramen zou kunnen laten schijnen, haar post niet langer tussen stapels stof zou hoeven te liggen of hoe fris een toilet kan ruiken.
En uiteindelijk stemde ze toe. Met tegenzin.
En daar… daar kom ik in het verhaal. Al zijn mevrouw Dana en ik al ruim een jaar aan elkaar aan het wennen. Ik moet altijd op mijn pinken zijn.
Ervaring heeft geleerd dat de ruimte die ik deze psychotische dame geef om mij tot schuldenaar te maken, soms ook de ruimte is die inziet dat haar ziektebeeld de boventoon voert in onze communicatie.
Ik heb geen handdoeken gestolen. En ik heb ze ook niet via mijn mouw in mijn broek gemoffeld zoals mevrouw doet overkomen. Maar ik wil best helpen zoeken, al zullen de handdoeken tóch op mysterieuze wijze verdwenen zijn. Want dáár heeft ze een punt.
‘Ik weet zeker dat jij die handdoeken gestolen hebt, ik heb het gezien met eigen ogen. Via de mouw van je trui, zo je broek in!’
Ik zucht. Ik heb mevrouw Dana redelijk leren kennen. Ze belt de zorg met regelmaat af, maar doet dat nooit twee weken achter elkaar. Ze is een lieve, gekwelde vrouw, die ik langzaam begin te begrijpen. Ik moet vooral niet teveel van haar vragen en kilo’s kwaliteit kalveren en koeien uit de kast trekken om de communicatie gaande te houden. Met onder mijn gele werkhandschoenen, fluwelen.
Want het werken in haar huis, blijkt, doordat mevrouw snel overstuur raakt, nogal bewerkelijk.
Teveel verzetten en verschuiven zorgt voor paniek en ze geeft dat haarscherp aan.
En altijd zit ze op die doorgezakte bank, in haar nachtjapon tot haar enkels, fragiele schouders die de neiging lijken te hebben door de stof te willen prikken. Alles aan haar ver naar voren gedrukt door de vermoeide stand van haar lijf. Met eksterogen in de gaten houdend wat ik allemaal in haar huishouden doe. Het gaat goed. Dwars door al haar wanen heen, is ze niet meer bang voor mij. Maar die handdoeken… Die heb ik gestolen, feit. Voor haar dan.
De dag breekt aan dat ik binnenloop in haar kleine appartementje en direct aan de sfeer in huis voel dat er iets mis is. Iets meer mis dan gestolen goed. Ik zie aan haar hele houding dat ze onder zware druk staat van iets wat zij ‘haar stemmen’ noemt. Als mijn alarmbellen afgaan in dit soort situaties, weet ik intuïtief eigenlijk al dat luisteren het beste is. Gewoon aanhoren. Dat betekent simpelweg dat ik als huishoudelijk medewerker een extra kop koffie drink.
Ik vraag mij af of ze haar pillen heeft ingenomen, maar weet dat deze simpele vraag de ketel kan doen ontploffen. Ik merk aan alles dat haar associatieve vermogen op een snelheid gaat die ik niet kan volgen. Ik stel voor de zekerheid mijn pijlen bij. Ik weet dat er wat gaat komen, zoals het de laatste weken al gaat.
‘Je hebt die handdoeken nog niet teruggeven.’
Ik kan er niets aan doen maar moet lachen. En herhaal, want dat is het beste:
‘Lieve mevrouw Dana, ik had die dag van de vermoedelijke diefstal een rok aan, ik heb geen handdoeken in mijn broek vervoerd vanuit uw huis naar de mijne.’
Ze lijkt even uit het veld geslagen, alsof ze mij inderdaad in een rok voor zich ziet staan.
‘Oké, iets anders dan!’ zegt ze ineens met een boze trek om haar mond. ‘Hoe haal je het in je hoofd om afgelopen nacht aan mijn bed antisemitische teksten in mijn oor te fluisteren!!!?’
Nou ben ik echt uit het veld geslagen. Ze spuwt vuur en ik heb geen idee hoe ik nu ontwapenend moet handelen. Al mijn technieken, tactieken en tools om dit soort situaties een psychose-achtig iets de baas te kunnen, ontglippen mij. Ze kijkt me priemend aan.
‘Maar ik hou van Joden!’ roep ik dan toch maar uit: ‘Ik heb gister zelfs een reis naar Israel geboekt!’ Het is de waarheid en ik waan mij er voor het moment veilig achter. Ik kijk hoe mevrouw Dana reageert op deze informatie. Of het al iets van de werkelijke werkelijkheid tot haar en de haren door doet dringen. Ze lijkt zich te herstellen: ik heb niet naast haar bed gestaan en geen Jodenhaat over haar uitgestort in nachtelijke uren. Ik besluit de waan voor haar compleet af te ronden, voor zover de situatie dit toelaat.
‘Mevrouw Dana, u weet toch dat ik in Jezus geloof?’
‘Ja,’ zegt ze defensief.
‘Nou, dan is dit een historisch uitgemaakte zaak. Jezus was Jood en ik haat hem niet.’
Ze zucht en ze oogt rustiger, maar krijgt toch weer een scherpe trek om haar mond:
‘Genoeg over Jezus. Ik geloof je.’ Ze zucht. ‘Misschien bel ik volgende keer wel af…dan blijf je in ieder geval even weg…’
Mevrouw zit aan haar ‘prikkeltax’. Ik heb diep met haar te doen. Ik besluit alleen nog even snel een stofzuiger door het huis te trekken en weg te gaan. In haar hoofd vecht ze waarschijnlijk nog steeds tegen verdwenen handdoeken en mijn zogenaamde Jodenhaat. Als ze mij tijdens het afronden even in mijn ogen kijkt, want ze zelden tot nooit doet, zie ik toch een soort vechtlust.
Met die enkele blik geeft ze mij direct de informatie waarmee ik haar kan helpen: humor.
En ondanks dat hij riskant is:
‘Lieverd, ik ga ervandoor. Mocht ik tijdens mijn reisje naar Israel zo nu en dan naast je bed staan, vraag mij dan gelijk even of ik de afwas ook wil doen, oké?’
Haar ogen verliezen opstandigheid en ze lacht. Het klinkt alsof het te lang geleden is dat ze gelachen heeft.
‘Daar zeg je wat zinnigs…’ mijmert ze in kader van de grap. ‘Iets waanzinnigs!’
Ze schaterlacht hoog en hysterisch om de schrijnende helderheid in haar eigen grap. Ik doe met haar mee.
Als ik na mijn reis uit Israel weer bij haar kom, rept ze geen woord over antisemitische teksten en lijkt ze het redelijk rustig gehad te hebben onder de zorg van mijn collega’s. Ze heeft ze simpelweg allemaal afgebeld. We hebben een goede volle drie uur zonder overprikkeld gedrag. En dan toch, de laatste vijf minuten. Of ze mijn tas mag controleren.
Op handdoeken.