Ik noem hem meneer Pakistan, want daar komt hij vandaan.
En meneer Pakistan is gek op lekker eten, ik ruik dan ook direct de zware Pakistaanse etenslucht als ik de net zo zware schuifpui opentrek. Ik weet dat de pui in zijn achtertuin nooit op slot zit. Meneer ligt laveloos op de bank. Ook dat wist ik.
Ik heb bijna vijf minuten tegen de bel aangeleund en klop nu de laatste restjes aarde van mijn broek. Ik ben onder de heg doorgekropen zonder enige schaamte.
Daar heb ik twee goede redenen voor. 1: ik weet dat de pui echt bijna altijd open is, 2: ik weet dat meneer vaak te dronken is om open te doen. En een stiekeme 3: ik draag mijn werkkleding van het Leger des Heils én dan onder een heg doorklimmen in een achterstandswijk is als tegen een hond ‘goed volk’ roepen.
Tot mijn ontsteltenis is de eenzame meneer Pakistan wakker oogt in paniek maar nuchter en kijkt hij mij met grote ogen, vol angst aan. Hij lijkt verkleumd, oververhit en verstijfd tegelijk. Voor iemand met zijn donkere voorkomen is hij eng bleek en hij schudt lichtjes over zijn hele lijf. Als ik dichterbij mijn halfnaakte cliënt kom ruik ik het braaksel en de lucht van verzuurd bier. Het ziet er niet goed uit. Als ik meneer vraag wat er is gebeurd braakt hij over zijn blote bast.
Als ik hem een glas water geef en een handdoek over hem leg, bedenk ik wat ik moet doen. Na veel horten en stoten krijg ik min of meer duidelijk dat meneer zegt al drie dagen niet geen alcohol gedronken te hebben en al het eten dat zijn ex vrouw hem steeds brengt, alsmaar uitspuugt.
Ondanks de vele lege blikken bier die hem omringen geloof ik hem.
‘Wat moet ik doen?’ vraag ik terwijl ik hem aankijk.
Meneer Pakistan is een zielige vertoning geworden. In een jaar tijd en een echtscheiding verder hebben mijn collega’s en ik deze psychiatrische man afhankelijk en alcoholist zien worden. Met daarbovenop zijn psychiatrische aandoening, lag hier het resultaat.
Ziek, te verzwakt om goed te spreken en volledig afhankelijk van zorg. Ik sta even met mijn handen in het haar. Ik ben slechts een huishoudelijk medewerker, wat kan ik doen?
Omdat meneer niet te verstaan is, zweet als een otter en trilt als een treinovergang, besluit ik zijn huisarts te bellen. Deze kan pas aan het eind van de middag komen, maar doet haar best er spoed van te maken. Ik sta voor een dilemma. Een doodzieke cliënt op de bank, maar ook een huis dat nodig opgeruimd moet worden. Ik besluit dat dat laatste, wat mijn eigenlijke taak is, op dit moment het minste prioriteit heeft.
Ik poets het braaksel van en rond meneer weg en leg een laken over hem heen.
Terwijl ik puin ruim, zie ik de tijd tikken; meneer Pakistan is mijn laatste klant van deze dag en mijn eindtijd van half vier komt in zicht. Ik besluit dan ook mijn zorgcoördinator te bellen en krijg toestemming te blijven tot de huisarts komt.
Ik maak mij oprecht zorgen. Meneer ijlt van de koorts. Ik dep zijn voorhoofd met een klamme doek, maar krijg geen reactie.
Als de dokter tegen vijf uur eindelijk komt ga ik weg. Ik ben moe en de huisarts weet mij ervan te overtuigen dat alles goed komt. Meneer lijkt inderdaad afkickverschijnselen te hebben en de huisarts taxeert of hij thuis kan blijven met medicijnen of dat ze hem moet laten opnemen. En ach, wat kan ik verder nog doen?
Later op de avond krijg ik op mijn werktelefoon een berichtje: ‘Bedankt’
Voor mij is het hiermee goed. Lekker kort en krachtig, precies zoals meneer Pakistan is.
En duidelijk weer wat helderder.
Maar de week erop voel ik hoe een vreemde shift heeft plaatsgevonden, als hij als vanouds de voordeur opendoet. Ik ben direct op mijn hoede omdat de thuisbegeleider van meneer mij al heeft voorbereid dat hij haar probeerde te zoenen bij binnenkomst. Ze vertelde ook dat ze blikjes bier weggemoffeld zag staan, gezien ze geheel onverwachts kwam om te kijken hoe het hem verging.
Maar meneer oogt nuchter, nog wankel, maar wel oké. Zoals een jaar geleden, toen meneer nog een redelijk onderhouden man was, is ook nu zijn huisje redelijk op orde, vind ik zelf geen bierblikjes en ruik ik enkel het hevige etensluchtje van zijn Pakistaanse kookkunsten.
Meneer blijkt voor mij gekookt te hebben.
Ik ben parttime vegetariër en weet dat als goede smoes wanneer ik geen trek heb in vlees, daarbij is de keuken uit zijn hoek mij vaak te pittig. Maar als ik nog eerlijker ben wil ik gewoon zijn eten niet. Ik zie oprechte teleurstelling, maar de blik die in zijn ogen verschijnt bezorgd mij kippenvel. Hij steekt van wal. Lijkt het eten te vergeten.
‘Wij gaan een relatie kunnen hebben. Jij en ik. Buiten je werk. We beginnen met hand in hand lopen en van daar uit wil ik verder.’
Duidelijk en kort. Hoe deze Pakistaan eigen was.
Interpreteerde mijn zorg volledig buiten context. Als hij naast mij gaat zitten en een hand op mijn been legt, sta ik op. Ik pak mijn jas en mijn tas en loop naar buiten.
Stiekem ben ik overstuur, maar weet mij te vermannen. Hier moet een mannelijke collega in, ik stap daar de drempel niet meer over. Die kus bij mijn collega was slechts een topje van de ijsberg, in ons contact lijkt hij de berg verder op de willen en daad bij woord te voegen. Een relatie. Met iemand die hem begrijpt. Ik kan even geen medeleven of medelijden tonen, na dik een jaar: is het nu klaar. Hij is een duidelijke grens overgegaan. Ja, ik snap zijn ellende, maar nee… Niet op deze manier.
Het komt te dichtbij, is grensoverschrijdend zonder dat hij zich er bewust van is.
De mannelijke collega voor de huishouding werd ingezet, meneer word kort daarna langdurig opgenomen en heeft nog met zijn thuisbegeleider, een diehard eerste klas in mijn ogen, zijn administratie af kunnen ronden binnen onze zorg.
Ik trof meneer Pakistan niet veel later in het winkelcentrum. Mijn hart miste een slag.
Maar hij knikte kort.
En verstopte niet eens zijn blikje bier.