Hij kon altijd goed duidelijk maken wat hij wilde.
En na vier jaar hulp wist ik wat hij met ‘duidelijk’ bedoelde. Het waren subtiele hints. Nooit rechtstreeks. Zo liet hij het bed opgeslagen liggen als hij wilde dat ik het verschoonde, had hij de gieter klaarstaan als ik de planten moest doen, zette hij de macaroni op het aanrecht als hij wilde dat ik weer eens een maal maakte of hing hij een handdoek om zijn nek als ik met de tondeuse zijn haar moest doen.
De zorg bij de bijna bejaarde Kreike ging dan ook wat verder dan bij gemiddelde cliënt waar ik kom, maar dat gaf een groei in relatie en vertrouwen weer. Waarbij zowel Kreike als ik prima wisten dat de extraatjes als haren doen en eten koken ‘service van de zaak’ en geen vereiste was.
Kreike was eenzaam.
Vanwege lichamelijk problemen kon hij al lange tijd de deur niet uit en eigenlijk had hij ten diepste mensenvrees door opgedane ervaringen. Hij zei het niet, maar ik wist het. Kreike was dan ook zo een type mens dat je soms even gemoedelijk een arm om de schouder moet slaan, gewoon omdat hij altijd zo dankbaar was. Maar hoe dankbaar hij ook was voor de zorg die hij alreeds van mij ontving, hij weigerde met zijn matig tot ernstige klachten naar het ziekenhuis te gaan. Met zorg en voorbereiding werd verpleging van het Leger ingezet, want Kreike zijn passieve levenshouding kon de nodige sturing en controle zeker gebruiken.
In samenwerking met de huisarts en het Leger wisten wij na zeker twee maanden stimuleren, activeren en aanmoedigen Kreike voor een algehele APK naar het ziekenhuis te krijgen. In de twee maanden waarin dagelijks met deze klant werd toegewerkt op een ziekenhuisbezoek groeide er een abces in zijn wang, die uiteindelijk ook voor Kreike de knoop doorhakte.
Het was een bijzondere dag.
Die dag dat ik, als huishoudelijk medewerkster, met Kreike in de psycholance (speciale ambulance voor mensen met psychosociale problemen) van Amsterdam stapte. We werden aangemoedigd door een collega van de verpleging en de huisarts. Alleen al deze aandacht en extra effort, maakte dat Kreike rustig op de brancard ging liggen en zich over durfde te geven. Direct bleek dat zijn hartslag en bloeddruk kritiek waren, terwijl wonder boven wonder alle angsten van Kreike afgleden, juist op dat kritieke moment van instappen.
Eindelijk durfde deze klant zijn klachten bij artsen te brengen. Een overwinning.
‘Heb je nog in die grote bruine enveloppe gekeken?’ vraagt hij als ik in het ziekenhuis afscheid van hem wil nemen. Ik schudde mijn hoofd, dat had ik niet. Ik wist precies waar hij op doelde. Ik groette en ging weg. Stiekem werd ik wel nieuwsgierig.
Ik sprak met Kreike graag over God en het leven. Behoorlijk transparant ook wel. (Al weet ik dat dat binnen mijn functie in gezonde perken moet blijven.) Het was dan ook een eerder stevig debatteren waar Kreike en ik beiden van genoten, hij bood mij literatuur aan over zijn denkbeelden en visa versa. De weken erop spraken we daarover. Hij daagde mij uit dieper na te denken over mijn eigen geloof en kende dan ook sommige van mijn worstelingen. (Waarom grijpt God niet altijd in?!) De persoonlijke tint rondom religie was iets wat zich als goed omschreef.
Wat religie zelf betreft waren we het op geen enkel punt eens, behalve dat hij en ik beide uitkwamen bij het onomstotelijke feit dat iemand zichzelf op zijn sterfbed nog een laatste maal voor het vraagstuk God zou stellen.
Kreike knapte wat op van de aandacht in het ziekenhuis.
Het abces bleek onschuldig. De hartritme stoornis en ademhalingsmoeilijkheden van Kreike ernstig, te behandelen met beweging, maar waren niet kritiek. Toch leek het alsof Kreike niet naar huis wilde en hij een nieuwe paniek –het terugkeren naar zijn eenzame bestaan, had aangedaan.
Ik bleef bemoedigen, wekelijks deed ik mijn bezoek in het ziekenhuis. Eenmaal thuis zou hij verder op kunnen krabbelen. En wij lieten hem niet in de steek!
Betreft die grote bruine enveloppe: een dik pak papier ‘einde verhaal’.
Ik wist wat erin zat, maar nooit specifiek. Adressen, verzekeringspapieren, muziek dat soort dingen denk ik. Toch bleef Kreike er naar vragen. Echter, ik vond het te persoonlijk om zijn geënsceneerde einde te bekijken en om toe te geven dat deze goedzakkige man waarschijnlijk eenzaam sterven zou.
Want… ergens wist ik ook dat hij verwachtte dat ik iets zou doen met de informatie uit die enveloppe kwam, mocht hij komen te overlijden.
Kreike was één van die klanten voor wie de term participatiemaatschappij een stormachtige, maar doodstille oceaan is.
Maar nee. Die enveloppe en haar inhoud bleef voor mij dicht.
Bij het aanbreken van week vier van Kreike zijn discutabel wordende ziekenhuisopname word ik wakker met een rotgevoel. In de trein lukt het niet om mijn rotgevoel af te schudden en ik besluit mijn leidinggevende te bellen. Ik leg kort uit dat ik mij zorgen maak om mijn cliënt en dat ik graag even naar het ziekenhuis ga. Ik zeg er eerlijk bij dat dit puur intuïtief is en ik mag gaan. Mijn overige klanten worden ingelicht en ik toer de stad door richting Kreike, die kennelijk vergeten is hoe zijn mobiel opgenomen moet worden. Maar een half uur later; inmiddels oprecht bezorgd stap ik het ziekenhuis in.
Bij de liften loop ik een jonge vrouw tegen het lijf, die ik herken als achternicht van Kreike. Ik zie dat ze zijn opmerkelijke groenleren tas in haar handen heeft.
‘Hé,’ zeg ik verrast. Maar voel direct de schok.
Kreike is die ochtend overleden. Gestikt in zijn slaap.
Mijn collega van de zorg vertelde achteraf dat hij haar had toevertrouwd zeker te weten dat hij niet meer thuis zou komen.
Acuut stopte de zorg. Zo werkt dat. Ik heb zijn enveloppe niet in kunnen zien.
Wie zijn begrafenis regelde weet ik niet, ik verbaasde mij dan ook over de bedrijvigheid van mensen die zijn dood bekleedde met koffie en cake, maar in zijn leven niet eens wisten dat hij van koffie misselijk werd.
Ik kreeg op mijn huisadres een rouwkaart. De slimmerik.
Ik vond het een moeilijk beslissen of ik naar de begrafenis moest gaan. Uiteindelijk besefte ik dat ik het niet kon maken weg te blijven; tegenover iemand waar ik vier jaar regelmatiger kwam dan bij mijn vrienden. Dus ik zat daar. Achterin. Hij had zijn zaakjes goed geregeld die Kreike, zo bleek. Maar ergens voelde ik de boosheid dat deze mensen er nooit in zijn leven waren geweest.
En of het nou kwam doordat ik hem vaak ‘held op sokken’ noemde en hij mij zo nu en dan ‘geloofsheld’… ik slikte tranen weg toen de intro van Mariah Carrey en haar lied Hero klonk.
‘There’s a hero, if you look inside you’re heart,
you don’t have to be afraid of what you are.’
Ik huilde toen Mariah haar uitbundige refrein ‘The Lord knows’ bezong. Het was alsof ik Kreike in elke zin van dit lied aan ons contact hoorde refereren. De moeite die het Leger had gedaan hem zichzelf lief te laten hebben, in zichzelf te geloven, door te gaan, hoop te houden!
Kreike had niets met ‘de Here weet het wel…’ in Mariah haar tekst.
En of ik er nou naast zit of niet, dat lied was als voor het Leger bedoeld:
‘Dit is niet subtiel meer man…’ fluisterde ik zacht.
Ik berg zijn laatste woorden, het prachtige lied Hero, diep weg in mijn hart. Want Kreike was goed in subtiele hints. Duidelijk vooral.
Want daar waar mijn laatste woorden ”trek wel een schone onderbroek aan” waren,
deden zijn laatste woorden mij beseffen hoe groot de impact mag zijn, van de organisatie waar ik met zoveel trots voor werk.
And then a hero comes along, with the strenght to carry on…
De boodschap waarvan ik zeker weet, dat wij het hem gebracht hebben.
Luister maar…
Je blog over Kreike heeft mij stevig geraakt, in meerdere opzichten. Prachtig geschreven, diep doorleefd. Dank je voor het delen! Hartelijke groet, Harm van Teijlingen
LikeLike
Danku wel!
LikeLike