Het Leger des Heils heeft serieus een groep cliënten die ‘vakantie’ nemen van onze zorg. Het blijft grappig als zo’n klant de revue van onze vergadering passeert, want het zijn altijd de extravagante hulpbehoevende types die alles ‘vrij nodig’ hebben…
Maar dat is oké. Soms met en soms zonder afspraken neemt een klant ‘vrij’ van ons. Ik snap dat ergens ook wel. Iemand die altijd maar z’n neus in jou zaken steekt. Soms heb je dan gewoon even tijd nodig om ‘gereset’ te worden in je zorgbehoeftes en een afstand nemen is dan ook goed. Vaak blijken mensen zelfstandiger dan ze dachten of blijkt, zoals helaas vaker het geval; dat we juist hard nodig zijn.
Tijdens één zo’n vakantie belandde ik bij Pascal*.
Als je als invaller naar een nieuwe klant wordt gestuurd, val je vrijwel altijd binnen in een vreemde situatie, bij mensen die je niet kent, met een verhaal waar jij tot dan geen onderdeel van bent geweest. Je steekt letterlijk je neus in andermans zaken. Ik vind dat spannend, meestal binnen de kaders van uitdaging.
Pascal legt echter makkelijk contact, heeft zijn huishouden redelijk op orde en biedt mij beleefd een kop koffie aan. Eigenlijk weet ik nu al dat dit zo een invalklus is waar mijn collega de riemen prima in handen heeft en ik samen met de klant aan koetjes en kalfjes kan beginnen. Pascal zijn huisje heb ik dan ook zo doorgewerkt en we belandden al snel op een tweede kop koffie.
Ik ontkom niet aan de indruk dat dit een zeer emotionele man is. Hij is al een paar keer tijdens normale gespreksonderwerpen in huilen uitgebarsten en is naar mijn idee gewoon onzeker. Stiekem lijkt hij dan ook wel uit te zijn op een beetje bevestiging.
‘Dat -ie ’t wel goed doet enzo’
En die geef ik hem, helemaal omdat het signaal duidelijk is. Ik benoem dat het attent is dat ik koffie krijg, dat hij georganiseerd is als het om zijn keukenkastjes gaat, dat ik het dapper vind dat hij durft te huilen en tot slot dat ik het knap vind dat hij elke dag voor zichzelf kookt ‘om tenminste nog een beetje gezond te leven.’
Dit gezegd hebbende staat meneer Pascal op en loopt richting keuken.
Nietsvermoedend sta ik op om naar het toilet te gaan.
Het is gek te omschrijven, maar op het moment dat ik de deur van de wc opendeed begreep ik wat hij met zijn laatste zin bedoelde.
Iemand vertelde mij ooit dat als je eenmaal de geur van heroïne hebt geroken, je dit ten alle tijden herkent. En nu, hier, op dit toilet rook ik de geur van herkenning. Een vage lucht van recent weggespoelde ontlasting, in geur gemarkeerd door drankgebruik.
Het was een signalering en constatering die binnen mijn kaders van ervaringsdeskundigheid past. Verder niets. Ik was een invaller, weetje nog.
Ik loop naar de keuken om mijn handen te wassen en zie de vluchtige schaamte waarmee meneer Pascal zijn blikje bier achter zijn rug houdt.
Daar stonden we dan. Een figuurlijk blik bier tussen ons in. En om nou te zeggen; ‘Ik rook het op het toilet al’, klinkt ook weer zo banaal.
Dus zei ik maar: ‘Hé, het is oké, denk aan je goede kanten…’
*Pascal is niet zijn echte naam